'Snij z'n handen eraf, of z'n tong. Weet ik het. Laat hem lijden, ook al heb ik geen idee wie het is,' zei Connor. Lucyèn keek hem aan. Handen eraf? Klinkt goed. Lijden gaat hij zeker! 'Leef je uit en roep me maar als je klaar bent met je feestje. Ik ben boven,' zei hij. Lucyèn zag hoe hij met een aantal grote, snelle passen zette zichzelf afzette, een houten steunpaal die tegen de muur van de stal stond vastgreep en zo de stal op klom. Ze keek hem na. `Jawel, je kent hem wel!' fluisterde ze. Toen wendde ze zich weer tot haar gevangene. `En jou gaan we eens flink laten leiden!' siste ze in zijn oor. Meedogenloos begon ze hem te bewerken met haar mes. Hij leed veel pijn, dat zag ze, en daar beleefde ze veel plezier aan. De pijn die ze voelde toen ze haar paard dood aantrof ebde weg, samen met het leven van de dader.
Na een hele tijd martelen besloot ze dat het genoeg was. Ze boorde haar mes diep in zijn hart. Met een koele blik keek ze naar het lijk. Eigenlijk moet ik hem verstoppen... Daar had ze geen zin in, dus veegde ze haar handen af aan zijn kleren en volgde Connor het dak van de stal op. Ze zag dat hij op het meest tactische plekje van het dak was. Typisch hem. Ze liep naar hem toe en keek hem aan. `Het is gedaan. Hij is dood en we kunnen verder,' zei ze.